Uiterlijk: de rug is rood, geeloranje, kastanje- of donkerbruin tot zwartbruin, witte buik (scherpe overgang); in Noord-Holland alleen licht gekleurde rode of kastanjebruine exemplaren. In Oost-Europa worden donkere tot bijna zwarte exemplaren van de eekhoorn aangetroffen. Grote ogen, pluim aan oren en staart. Lange tenen met lange nagels, krachtige achterpoten.
Maten: lengte kopromp 21 - 25 cm, staart 14 - 22 cm. Gewicht 230 - 415 gram. Achtervoet 5,1 - 6,4 cm, oor 2,8 - 3,4 cm.
Gelijkende soorten: -
Geluid: variabel. Bij opwinding een scherp 'tjuk-tjuk-tjuk', met de voorpoten wordt dan hoorbaar gestampt; alarmroep: 'chroe-roe-roe'. Verder kakelende, grommende en jammerende geluiden, de jongen maken fluitende geluiden. Bij nadering van een bekend dier kan een zacht 'moek-moek-moek' klinken.
Voedsel: vooral zaden en knoppen van naaldbomen; verder hazelnoten, beukennoten, eikels, esdoornzaden, kastanjes, bladeren, bosvruchten en paddestoelen. In het voorjaar knoppen en loten, eieren, jonge vogels en insecten. 's Zomers bloeiwijzen van dennen.
Natuurlijke vijanden: boommarter, havik, ekster en zwarte kraai (van jonge eekhoorns)
Verspreiding in Europa: Geheel Europa, ontbreekt in IJsland. In Groot-Brittannië en Ierland door de Grijze eekhoorn (Sciurus carolinensis) naar suboptimale biotopen verdrongen.
Levensverwachting: gemiddeld 6 tot 7 jaar (15 tot 50% overleeft eerste jaar), na 9 tot 10 maanden geslachtsrijp.
Voortplanting: worpgrootte 3 tot 8, draagtijd 36 tot 42 dagen.
Status in Nederland: in Nederland niet bedreigd, in delen van Noord-Holland sterk achteruitgegaan. De eekhoorn staat op tabel 2 van de Flora en Faunawet en op de Europese rode lijst.
Tijdens het Jaar van de Eekhoorn (2014) vroegen we aandacht voor de eekhoorn en lieten we zien wat burgers en overheden kunnen doen voor deze soort. Particulieren en overheden kunnen zelf namelijk veel doen om de eekhoorn een handje te helpen. Bijvoorbeeld door hun tuin eekhoornvriendelijk in te richten, het aanplanten van geschikte bomen en struiken en door het plaatsen van eekhoornbruggen waar een leefgebied door een weg wordt doorsneden en verkeerslachtoffers vallen. In de flyer ‘Eekhoorns in de eigen omgeving’ die gemaakt werd, kwamen een aantal concrete voorbeelden en tips te staan wat er gedaan kon worden.
De eekhoorn is zeer goed aangepast aan een leven in de boomtoppen. Zijn bouw en lichaamsgewicht stellen hem in staat om naar de uiteinden van de takken te lopen waar de rijkst gevulde kegels hangen. De krachtige achterpoten zorgen dat hij forse afstanden tussen verschillende bomen met een sprong kan overbruggen. Een sprong van enkele meters is geen probleem. De staart wordt daarbij gebruikt om het evenwicht te bewaren.
Eekhoorns worden oorspronkelijk zelden of nooit buiten bossen aangetroffen. Tegenwoordig zijn de lommerrijke villawijken in het Gooi en bij Haarlem de gebieden met de hoogste dichtheid van eekhoorns. De eekhoorn verzamelt gedurende de zomer en het najaar voedsel voor de winterperiode. De voorraad wordt op verschillende plekken binnen het leefgebied begraven. Een hardnekkig gerucht – ook in wetenschappelijke kringen – is dat de eekhoorn vergeet waar hij zijn voedselvoorraad heeft begraven. Bewijs is hier echter niet voor. Veel logischer is dat de eekhoorn de begraven voorraden op de geur terugvind (overigens is ook hier nooit onderzoek naar gedaan). De eekhoorn houdt geen echte winterslaap, maar is in de winter wel veel minder actief en legt veel kortere afstanden af vanaf het nest.
Het gebit van de eekhoorn is uitstekend aangepast aan het openen van harde vruchten (noten) of het pellen van zaadkegels. De tanden groeien zijn gehele leven door. Door het knagen aan harde vruchten of andere harde materialen slijten de tanden ook constant. Voor het openen van noten en zaadkegels klemt de eekhoorn de vrucht tussen de voorpoten. Hazelnoten worden in twee delen gespleten en zaadkegels gepeld.
Biotoop en landschap
Het natuurlijke biotoop van de eekhoorn is het bos. In principe kan de eekhoorn in alle bossen op droge bodems worden aangetroffen. Voorwaarde is dat er voldoende zaaddragende bomen aanwezig zijn, meestal is het bos ouder dan 40 jaar. Uit buitenlands onderzoek blijkt een voorkeur voor naaldbossen ten opzichte van loofbossen. Binnen de naaldbossen heeft de eekhoorn een duidelijke voorkeur voor grove den. Wauters en Dhondt (1986 & 1990) constateren dat in een bos met slechts 7% grove den en verder zwarte den 47,8% van de nesten in grove den werd aangetroffen. Alle nesten worden slechts door één eekhoorn gebruikt, terwijl een eekhoorn meer dan een nest gebruikt.
Eekhoorns bouwen nesten van 30 tot 50 cm doorsnede, de binnenruimte is ongeveer 15 cm in doorsnede. De eekhoorn gebruikt voor de nesten twijgen van zowel loof- als naaldbomen. Van binnen zijn de nesten bekleed met zacht materiaal zoals bast, gras, mos of wol. Het kraamnest is wat groter en steviger dan een gebruikelijk winternest en wordt door het vrouwtje gebouwd tijdens de draagtijd. De nesten maken ze onder de boomkruinen op een stevige plek in de boom, meestal een dikke tak dicht tegen de stam of op een vork. Ook boomholten en nestkastjes kunnen gebruikt worden.
Zoals veel dieren met vlooien gebruiken eekhoorns in hun leefgebied verschillende nesten, door regelmatig te verhuizen ontstaan geen vlooienplagen. Ieder dier heeft naast een hoofdnest een tot drie andere nesten in gebruik. Gemiddeld gebruikt iedere eekhoorn in het najaar 2,74 nesten naast elkaar. De nesten zijn een goede indicatie voor het aantal eekhoorns in een bos, omdat de nesten niet gedeeld worden met andere volwassen eekhoorns. Alleen gedurende de paartijd kunnen nesten voor een korte periode gedeeld worden. In het voorjaar en de zomer kunnen speelnesten van jonge halfwassen eekhoorns worden gevonden; deze zijn minder stevig dan de nesten van de volwassen dieren.
De eekhoorn leeft solitair, alleen tijdens de paringstijd is er onderling contact. Uiteraard bij de paring zelf, maar ook zijn er dan onderlinge gevechten tussen de mannetjes om de voorkeur van een vrouwtje. Eekhoorns hebben geen territorium dat wordt verdedigt tegen indringende soortgenoten. Alleen het vrouwtje verdedigd een klein territorium als ze jongen heeft. De homeranges van de eekhoorns hebben een overlap en variëren ieder jaar sterk in omvang, vooral veroorzaakt door het wisselende aanbod van voedsel. De homerange van mannetjes is beduidend groter dan de homerange van het vrouwtje. Binnen de homeranges zijn er wel activiteitcentra – plekken waar de eekhoorn vaker verblijven dan elders.
Het is niet nauwkeurig bekend wat de dichtheid van de eekhoorn in de verschillende biotopen in Nederland is. Uit onderzoek in het buitenland is iets meer over de dichtheid bekend. Het voedselaanbod – dus indirect de aard van het bos – en het seizoen zijn belangrijke factoren die de dichtheid van eekhoorns in een bos bepalen. In het algemeen kan worden gezegd dat in loofbossen een lagere dichtheid wordt bereikt dan in naaldbossen.
Ook in lommerrijke villaparken wordt de eekhoorn frequent aangetroffen. In 1996 & 1997 is een onderzoek gedaan in het Gooi naar de aanwezigheid van de eekhoorn in de villawijken (Kalwij & van der Linden 2000). Met behulp van scholieren uit groep 7 en 8 is in de villawijken huis-aan-huis gevraagd of de bewoners in hun tuin vaak eekhoorns zagen. Uit de resultaten van de enquête is met een clusteranalyse bepaald dat de populatiedichtheid van de eekhoorn in de villawijken op 0,11 tot 0,19 dieren/ha komt. In 1999 zijn op Groenendaal te Heemstede en in het Amsterdamse bos winternesten geteld; daarbij is in een groot deel van beide parken het aantal winternesten geteld. Op basis van deze telling is de dichtheid op resp. 0,06 en 0,04 dieren/ha geschat. De relatief hogere dichtheden die zijn gevonden in de Gooise villawijken komen overeen met de – vage – vermeldingen in de literatuur.
Voedsel
Het belangrijkste voedsel van de eekhoorn bestaat uit zaden van dennen en sparren, paddenstoelen en zaden van loofbomen (hazelaar, beuk, kastanje). Aanvullend worden tak- en bloemknoppen van naaldbomen, vruchten, vogeleieren en –jongen, insecten en zaden van eik en esdoorn gegeten. Er is een sterke voorkeur voor zaden van naaldbomen.
Eekhoorns zijn dagactief en hebben geen winterslaap. Onder winterse omstandigheden en bij slecht weer zijn de dieren wel duidelijk minder actief en verlaten het nest soms enkele dagen niet. Verreweg het meeste tijd wordt besteed aan het zoeken van voedsel en aan het eten. In de wintermaanden wordt ongeveer 4 uur aan foerageren besteed, en in de zomermaanden loopt dat op tot 10 tot 15 uur. ’s Winters worden vooral van de boom gevallen en door de eekhoorn begraven zaadkegels en hazelnoten gegeten; voedsel met hoge voedingswaarden. In de zomermaanden worden ook minder calorierijke voedselbronnen benut.
Overlevingskans en predatie
Eekhoorns kunnen ongeveer zeven jaar oud worden, echter slechts 15 tot 50% van de jongen overleeft de eerste winter. Predatie heeft slechts een gering effect hebben op het voorkomen van de eekhoorn. Uit onderzoek naar het voedselspectrum van de havik in Drenthe (Bijlsma e.a 1994) is de eekhoorn in tien jaar tijd slechts acht keer als prooi gevonden op in totaal 3.682 prooien (0,22% van het aantal havikprooien is dus een eekhoorn). Uit voedselonderzoek van de boommarter blijkt dat het aandeel eekhoorn in het dieet minder dan 1% bedraagt.
Sterfte door zeer koud weer of parasitaire ziekten zijn de belangrijkste doodsoorzaken. Er is een duidelijke relatie tussen de temperatuur in de wintermaanden en de sterfte van eekhoorns (Wauters & Dhondt 1990). Eekhoorns kunnen veel last hebben van vlooien (Monopsyllus scuirorum is specifiek voor eekhoorns) en lokaal van de schapenteek. Sterk ondervoedde dieren hebben vaak luizen; vooral Neohaematipinus scuiri en Enderleinellus nitzchi. Het is niet waarschijnlijk dat deze ectoparasieten de oorzaak zijn van de ziekte of sterfte.
Een veel groter effect heeft het parapoxvirus, dat in de jaren tachtig van de 20ste eeuw een decimering van de populatie tot gevolg had. Het ziektebeeld heeft overeenkomsten met myxomatose bij konijn. In Engeland is de protozoa Eimeria sciurorum als dodelijke besmetting aangetroffen (Gurnell 1992).
Verspreiding in Noord-Holland
Het ging erg slecht met de eekhoorn in Noord-Holland aan het eind van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig, vooral boven het Noordzeekanaal was de dichtheid alarmerend laag. In grote delen werden geen eekhoorns meer aangetroffen. Waarschijnlijk was rondom Bergen het laatste restant van de populatie aanwezig. Ook in het Amsterdamse Bos ging het erg slecht met de eekhoorn. Kon je vroeger bij wijze van spreken struikelen over de eekhoorns, eind jaren tachtig worden jaarlijks slechts enkele winternesten gevonden en wordt slechts af en toe een eekhoorn gemeld. Ook tussen 1960 en 1970 is door een virusziekte de stand gedecimeerd. In sommige terreinen was de eekhoorn toen geheel verdwenen, terwijl in geïsoleerde bossen (Amsterdamse Bos) de eekhoorn zijn oorspronkelijke dichtheid behield.
Wat de oorzaak van de lage dichtheid van de eekhoorn aan het begin van deze eeuw is, is niet bekend. Opvallend is dat de achteruitgang dit maal ook plaats vind bij geïsoleerde populaties als die in het Amsterdamse Bos of boven het Noordzeekanaal. Alleen in Noord-Brabant werd nog een hoge dichtheid aan eekhoorns aangetroffen. Dat lijkt een besmettelijke ziekte uit te sluiten. Verspreiding van een besmettelijke ziekte via een mobiele tussengastheer (mens, hond of vogels) is natuurlijk wel mogelijk.
Uit de eerste bosstatistiek blijkt dat er voor de tweede wereldoorlog alleen oudere bossen aanwezig zijn op de landgoederen, elders is voornamelijk hakhout aanwezig. Het lijkt er op dat juist de landgoederen de belangrijkste plekken zijn waar de eekhoorn voorkomt. De meeste overige bossen zijn blijkbaar minder geschikt als leefgebied. De eekhoorn heeft zich ogenschijnlijk teruggetrokken in de optimale leefgebieden, terwijl de suboptimale ontvolkt zijn. Deze terugtrekking is een normaal ecologisch verschijnsel. In optimale gebieden kunnen soorten simpelweg beter overleven.
Een effect hiervan is dat er langs en in de duinen en rond Amsterdam zogenoemde eilandpopulaties ontstaan. Alleen de populatie in het Gooi maakt nog onderdeel uit van een grotere populatie (die van de Utrechtse Heuvelrug). De laatste jaren is er herstel van de populatie geconstateerd.
In Noord-Holland zijn buiten het Gooi geen natuurlijke populaties aanwezig. Als aaibaar dier is de eekhoorn zeer vaak uitgezet. Er zijn gegevens bekend van uitgezette dieren in:
Wijk aan Zee 1910, Castricum 1915, Haarlemmerhout 1920, Texel 1922 (4 ex. door een Duitse jachtcombinatie) en 2004, Amsterdamse Bos en Amsterdamse parken vanaf 1950, Robbenoordbos ca. 1992 en het Naardermeer in jaren zeventig (Bijlsma 1992, Van Halm et al. 2001, Van der Linden 1996).
Gebruikte literatuur
Bijlsma, R.G. 1992. Eekhoorn, Sciurus vulgaris. In: S. Broekhuizen, B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeent & J.B.M. Thissen Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Utrecht.
Bijlsma, R.G., A.M. Blomert, W. van Manen & M. Quist. 1994. Ecologische atlas van de Nederlandse roofvogels. Schuyt & co.
Gurnell, J. 1987. The Natural History of Squirrels. Chr. Helm, Londen.
Gurnell, J. 1992. Red squirrel Sciurus vulgaris. In: G.C. Corbet & S. Harris (red.) The Handbook of British Mammals. Blackwell Scientific Publications.
Halm, H. van, G. Timmermans, H. Koningen, R. Bouman, M. Melchers & J. Kazus. 2001. De Wilde Stad. 100 jaar natuur van Amsterdam. KNNV, Utrecht.
Kalwij, T. & P.J.H. van der Linden. 2002. De Eekhoorn in het Gooi. Een educatief project. St. Milieutijdschrift, EDI Midden Nederland en Noord-Hollandse Zoogdierstudiegroep.
Linden, P.J.H. van der. 1996. De schoenendoos van De Wijs. NOZOS-nieuws 3 (3): 13-14.
Linden, P.J.H. van der. 1998. Eekhoorns in Noord-Holland; de stand van zaken. NOZOS-Nieuws 5 (4): 7-8.
Linden, P.J.H. van der. 1999a. Eekhoorns op landgoederen in Zuid-Kennemerland. NOZOS-Nieuws 6 (1): 7-8.
Linden, P.J.H. van der. 1999b. Eekhoorn in het Amsterdamse Bos. NOZOS-Nieuws 6 (1): 17.
Roobeek, K. 1998. Eekhoorns (Sciurus vulgaris) in Noord-Kennemerland, hoe lang nog? NOZOS-Nieuws 5 (1): 8-11.
Vries, O. de (1992) Eekhoorn in Robbenoord. De Meerkoet vol 16 (3): 14.
Wauters, L. & A.A. Dhondt. 1986. Dichtheid en home-range van een populatie eekhoorns Sciurus vulgaris L., 1758 in België. Lutra 29: 243-260.
Wauters, L.A. & A.A. Dhondt. 1990a. Nest-use by red squirrels (Sciurus vulgaris Linnaeus, 1758). Mammalia 54: 377-389.
Wauters, L.A. & A.A. Dhondt. 1990b. Red squirrel (Sciurus vulgaris Linnaeus, 1758) population dynamics in different habitats. Z. Säugetierkunde 55: 161-175.